-
1 Feuer fangen
———————— -
2 Feuer
Feuer〈o.; Feuers, Feuer〉♦voorbeelden:das Feuer einstellen • het vuren stakenhaben Sie bitte Feuer? • mag ik een vuurtje van u?〈 informeel〉 Feuer machen • de kachel, verwarming aandoenFeuer an ein Haus legen • een huis in brand stekenetwas bei schwachem Feuer kochen • iets op een kleine vlam kokenFeuer hinter etwas machen • haast achter iets zettenim, unter Feuer liegen, stehen • onder vuur liggendie beiden sind wie Feuer und Wasser • die twee zijn water en vuur¶ 〈 spreekwoord〉 gebranntes Kind scheut das Feuer • ±ieen ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen/i————————Feuer ! -
3 entzünden
-
4 anbrennen
anbrennen1 vlam vatten, beginnen te branden2 aan-, verbranden♦voorbeelden:2 nichts anbrennen lassen • 〈 (a) informeel〉 zich niets laten ontgaan; 〈 (b) sport en spel〉 geen bal doorlatenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aansteken, doen branden -
5 fangen
fangen♦voorbeelden:〈verouderd; formeel〉 gefangen setzen • insluiten, gevangen zetten4 etwas, jemand hat mich ganz gefangen • iets, iemand heeft me helemaal betoverd3 zijn evenwicht hervinden, zich herstellen 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden: -
6 Flamme
Flamme〈v.; Flamme, Flammen〉♦voorbeelden:in Flammen geraten • vlam, vuur vattenin Flammen setzen • in brand stekenin (hellen) Flammen stehen • in lichte(r)laaie staan -
7 in Flammen geraten
in Flammen geratenvlam, vuur vatten
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский